Het consumeren van vlees doet de emoties van sommigen hoog oplaaien. Met name het zien ervan brengt activisten in beweging. Zoals CDA-Kamerlid en veearts Henk-Jan Ormel die spreekt van “onmenselijk en onnatuurlijk handelen” wanneer terreinbeheerders kadavers niet bestemmen voor menselijke consumptie, maar er kraaien, marters, vossen, buizerds of zeearenden hun voordeel mee laten doen.
Wat zou toch de oorzaak zijn van die emoties? Maar weinig mensen krijgen een brok in de keel wanneer ze een biefstuk op het bord van een mens zien liggen, maar wanneer een hertenbiefstuk verorberd wordt door een zwijn of een vos, kunnen met name jagers en boeren dat niet met droge ogen aanzien.
Hun argumenten zijn zonder uitzondering emotioneel. Net zozeer als huilende boeren die het niet kunnen verkroppen dat hun gezonde dieren geruimd worden (welke plannen hadden ze er anders mee gehad?), of jagers die met enorm mededogen hazen van de verdrinkingsdood redden, lijken mensen die pleiten tegen het laten liggen van kadavers als natuurlijk voedselaanbod de ratio volledig uit het oog te verliezen. De drogreden dat kadavers ziekten zouden verspreiden (en daarmee boeren in de portemonnee zouden kunnen treffen) is door wetenschappers allang naar het rijk der fabelen verwezen.
En gelet op het feit dat mensen in Nederland grofweg 350 miljoen kadavers exporteren en 150 miljoen kadavers verorberen zit er iets selectiefs in de verontwaardiging over die paar kadavers in het bos. De vleesnijd die de carnivoren onder de mensen aanzet tot furieuze reacties wanneer carnivoren uit de dierenwereld zich (met mate) tegoed doen aan herbivoren uit de dierenwereld, doet vermoeden dat er in de zich ontwikkeld voelende mens nog een diepgeworteld oerinstinct schuilt dat gebaseerd is op voedselconcurrentie.
Deze drift kan herleid worden tot vele duizenden jaren geleden. Toen al deden onze voorouders hun uiterste best om ervoor te zorgen dat carnivoren van ‘hun’ vlees afbleven. Met de domesticering van de hond slaagde de mens niet alleen om een voedselconcurrent, de wolf, te overtreffen, maar maakte hij het ook een stuk makkelijker voor zichzelf om aan dierlijke eiwitten te komen met zijn hulp. Zo werd de hond een jachtpartner en ook de hoeder van de wandelende provisiekasten die wij op zeker moment voor de vlees- en melkproductie gingen exploiteren.
Vleesnijd en voedselconcurrentie bieden ook een goede verklaring voor het feit dat honden en andere carnivoren nooit op grote schaal zijn gefokt voor de vleesproductie. Economisch en emotioneel gezien zou het onverstandig zijn om daar energie in te steken.
In sociologisch opzicht kan vlees worden beschouwd als de tastbare belichaming van ons gevoel de natuur te beheersen. Het consumeren van het spierweefsel van andere hoogontwikkelde wezens biedt een krachtig symbool van onze veronderstelde oppermacht over andere levende soorten. De mens is sinds mensenheugenis geneigd om dieren als niet meer dan een natuurlijke hulpbron te beschouwen. Het wordt als vanzelfsprekend beschouwd dat dieren uitsluitend bestaan om ons te kunnen dienen. Dat maakt ook het respecteren van de wettelijke erkenning van de intrinsieke waarde van dieren moeizaam. Hoe kunnen we de ‘eigen waarde’ van het dier , los van z’n nut voor de mens, erkennen, wanneer we de belangen van dat dier per definitie ondergeschikt maken aan de wens van de mens?
Natuurlijk verklaart dit ook de beroering die ontstaat als de rollen plotseling worden omgedraaid als een krokodil, leeuw of haai de euvele moed heeft om een mens te verorberen. Hoewel wij het idee koesteren dat wij een ijzersterkte greep hebben over de natuurlijke wereld, blijft het een gegeven dat we even zo goed een lekkere versnapering kunnen zijn voor andere roofdieren.
In de vooronderstelling van zijn oppermacht, gelooft de mens dat dieren wél hun plek moeten kennen in de sociozoologische hiërarchie. Dieren worden over het algemeen geclassificeerd volgens hun instrumentele én symbolische waarde voor de mens. De individuen die deze sociale orde durven te schenden worden vervolgens gedemoniseerd, achtervolgd en afgemaakt.
De overdreven emotionele respons van sommigen ten opzichte van het laten liggen van kadavers geeft niet alleen blijk van de aanwezigheid van vleesnijd, maar ook van het feit dat in onze samenleving de belangen van in het wild levende dieren op verschillende en conflicterende wijzen worden geconstrueerd en beoordeeld.
Als dieren- en natuurbeschermers zien we graag dat wilde dieren met rust worden gelaten en dat natuurlijke processen hun loop kunnen hebben. Een ruime meerderheid van onze bevolking wil op afstand van deze dieren kunnen genieten met hun ogen en camera’s. Voor jagers worden ze gecategoriseerd louter als een bron van vermaak en voedsel. Geen prooi voor roofdieren, maar voor hen en hen alleen.
Niko Koffeman is voorzitter van de Nicolaas G. Pierson Foundation en tevens lid van de Eerste Kamer voor de Partij voor de Dieren.
Dr. Jo Swabe is sociologe en wetenschappelijke stafmedewerker bij de Nicolaas G. Pierson Foundation.